- caractère
- caractère [kaaraakter]〈m.〉1 karakter ⇒ persoonlijkheid, aard2 aard ⇒ kenmerk, eigenschap, karakter3 letter(type) ⇒ drukletter, teken♦voorbeelden:1 avoir un caractère de chien, de cochon • een rotkarakter hebbenpièce de caractère • karakterstukavoir (un) bon caractère • een goed karakter hebbencaractère français • Franse volksaardêtre d'un heureux caractère • een optimist zijnjeune de caractère • jong van aardavoir (un) mauvais caractère • moeilijk zijnavoir du caractère • karakter hebbenmanquer de caractère • karakterloos zijnsortir de son caractère • buiten zichzelf gerakenhomme de caractère • man van karaktercaractère en or • hart van goudhomme sans caractère • karakterloze manintérieur sans aucun caractère • onpersoonlijke inrichting2 avoir un caractère officiel • officieel (van aard) zijncaractère particulier • bijzonderheidle caractère problématique de qc. • het problematische van iets3 caractères d'imprimerie • druklettersen gros caractères • in hoofdlettersgraver en caractères ineffaçables • voor eeuwig boekstavenm1) karakter, aard2) kenmerk, eigenschap3) lettertype
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.